‹ terug naar blog

The Future is Now? Digitalisatie en Optimalisatie moeten zorgen voor snellere procedures bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen

De Vlaamse regering zat de afgelopen weken niet stil. Een hele reeks nieuwigheden moet de procedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb) stroomlijnen.

Een gemiddelde vernietigingsprocedure bij de RvVb duurt momenteel 16 à 18 maanden. Carrousellen van beroepsprocedures kunnen bouwprojecten vele jaren van onzekerheid bezorgen. De Vlaamse regering wil daar verandering in brengen en komen tot kortere doorlooptijden via efficiëntere procedures. Een belangrijk ontwerp van decreet in deze zin werd zeer recent ingediend bij het Vlaams Parlement.

Wij zetten deze wijzigingen voor u op een rij.

Het gaat enerzijds om de invoering van een digitaal loket bij de RvVb via het besluit van de Vlaamse Regering van 5 februari 2021 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, wat het digitaal loket betreft. Dit besluit trad in werking op 22 februari 2021.

Anderzijds komt de Vlaamse regering met een aantal wijzigingen inzake de rechtspleging bij de RvVb met het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges tot optimalisatie van de procedures. Een aantal van deze hervormingen zullen na publicatie in het Belgisch Staatsblad na 10 dagen in werking treden. Anderen zullen nog een uitvoeringsbesluit van de Vlaamse regering behoeven. Het ontwerp van decreet werd afgelopen vrijdag, 19 maart 2021, ingediend bij het Vlaams Parlement.

 

I. De komst van een digitaal loket

Wat op gemeentelijk en provinciaal niveau reeds een gewoonte uitmaakt, wordt nu ook geïntroduceerd op het niveau van de RvVb. Er komt een digitaal loket waar alle documenten in het kader van een procedure voor de RvVb elektronisch kunnen worden ingediend.

In de praktijk verzocht de griffie van de RvVb reeds om digitale versies van alle documenten, maar enkel de per beveiligde zending overgemaakte stukken hadden rechtskracht. Daarvoor moest men dus telkens de documenten aangetekend verzenden of afgeven op de griffie tegen ontvangstbewijs. Thans zal een elektronische neerlegging volstaan, al blijft de mogelijkheid van analoge neerlegging overeind.

Het loket is recent opengesteld en is toegankelijk via: https://dbrc.be/loket

De DBRC heeft op zijn website tevens een handleiding gepubliceerd: https://dbrc.be/sites/default/files/atoms/files/Handleiding%20Loket.pdf

 

II. Vergunninghouders worden automatisch betrokken in de beroepsprocedure

Wanneer het bestuur in laatste administratieve aanleg een omgevingsvergunning verleent en een derde-belanghebbende tekent daartegen jurisdictioneel beroep aan bij de RvVb, dan wordt de vergunninghouder (of de persoon die de melding verrichtte) niet automatisch een procespartij. Deze moet de RvVb formeel vragen om tussen te mogen komen via een verzoekschrift tot tussenkomst.

Dat is een vreemde situatie. De vergunninghouder is immers niet zomaar een ‘tussenkomende partij’. Integendeel, van alle tussenkomende partijen is de vergunninghouder de partij met de nauwste link met de vergunning. Bovendien is de overheid die de vergunning verleende – die als verwerende partij wél automatisch wordt betrokken – niet altijd even gedreven om de vergunning te verdedigen. Dikwijls is het grootste ‘slachtoffer’ van een vernietiging dan ook niet de overheid die de vergunning verleende (de verwerende partij) maar de begunstigde van de bestreden vergunningsbeslissing (de tussenkomende partij). Zodoende is de vergunninghouder de facto een ‘gedwongen’ tussenkomende partij, maar toch geen volwaardige procespartij.

Door het wijzigen van artikel 20 DBRC-decreet komt daar binnenkort verandering in. Voortaan wordt de vergunninghouder (of de persoon die de melding verrichtte) van rechtswege betrokken als partij in de procedure, net zoals de verwerende partij. De griffie zal thans zowel de vergunninghouder als de verwerende partij aanschrijven en hen binnen dezelfde termijn toelaten een repliek voor te bereiden op het beroep van de verzoekende partij.

Maar daar blijft het niet bij. Omdat in de praktijk deze partij meestal degene is die het meeste kosten heeft gemaakt om de vergunningsbeslissing te verdedigen, wil de Vlaamse Regering vanuit billijkheidsoverwegingen de vergunninghouder ook vrijstellen van rolrecht. Zodoende wordt de vergunninghouder niet langer ‘gestraft’ of ‘belast’ om tussen te komen in een procedure om zijn vergunning te verdedigen.

Opvallend is ten slotte dat het instrument van de verzoekschriften tot tussenkomst zelfs volledig op de schop gaat. Ook andere tussenkomende partijen – die weliswaar niet automatisch partij worden in het geschil – moeten geen dergelijk verzoekschrift meer indienen. De wens om tussen te komen moet thans voor het eerst in een schriftelijke uiteenzetting worden uitgedrukt.

Dit is voorlopig nog toekomstmuziek. De inwerkingtreding zal immers nog een uitvoeringsbesluit van de Vlaamse regering behoeven. Toch kan deze hervorming alvast worden toegejuicht.

 

III. Strengere eisen voor het opwerpen van middelen: de verfijning van het 'belang bij het middel'

Hier begeeft de Vlaamse Regering zich op glad ijs.

Wanneer men beroep indient bij de RvVb moet men niet alleen belang hebben bij de vernietiging van de bestreden beslissing, maar ook bij elk middel dat men opwerpt. Naar aanleiding van de onduidelijkheid over wanneer een verzoeker nu belang heeft bij een middel en wanneer niet, gaat de Vlaamse Regering één en ander verduidelijken in het nieuwe artikel 35, derde lid DBRC-decreet.

Dit artikel somt thans drie situaties op waarin een aangevoerde onwettigheid niet tot een vernietiging aanleiding kan geven:

  1. Wanneer de partij die de onwettigheid aanvoert, daardoor niet benadeeld wordt;
  2. Wanneer de onwettigheid kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept;
  3. Wanneer de partij kennelijk heeft nagelaten de onwettigheid aan te voeren op het nuttige ogenblik waarop het kon worden aangevoerd tijdens de bestuurlijke procedure.

In ieder van deze situaties zal de vernietiging dus niet kunnen worden uitgesproken. Zelfs niet indien de bestreden omgevingsvergunning effectief besmet is met een onwettigheid. Vooraleer een vernietiging mogelijk wordt, zal een verzoekende partij dus moeten aantonen dat geen van deze drie situaties zich voordoet.

Hieruit volgt, om belang te hebben bij het middel:

· Moet sprake zijn van belangenschade;

· Moet een verband bestaan tussen de geschonden rechtsregel waarop de verzoeker zich beroept en de achterliggende reden om de bestreden beslissing in rechte aan te vechten;

· Moet de verzoeker voldoen aan een zekere ‘attentieplicht’ en dus onwettigheden zo vroeg mogelijk in de vergunningsprocedure aanhalen.

Het is nog maar de vraag of deze ‘verfijning’ de toets van het Grondwettelijk Hof zal doorstaan. Men kan in deze hervorming immers een belemmering van de toegang tot de rechter zien.

Minister van Omgeving, Zuhal DEMIR wees in de zomer van vorig jaar dergelijke bezwaren van de hand en hield vol dat dit niet gepaard zou gaan met een verlies aan rechtszekerheid. Maar na kritiek vanuit de Raad van State werden de initieel ruim geformuleerde bepalingen toch wat ingeperkt door de toevoeging van het woord ‘kennelijk’ in het tweede en het derde geval. Het moet dus overduidelijk zijn dat de ingeroepen onwettigheid niet strekt tot de bescherming van de belangen van degene die deze inroept of dat de verzoeker in vergaande mate nalatig is geweest om de onwettigheid zo vroeg mogelijk op te werpen.

Echter, aangezien de Vlaamse Regering in het verleden werd teruggefloten door het Grondwettelijk Hof (zie het arrest van 14 maart 2019, nr. 46/2019) vanwege het inperken van beroepsmogelijkheden in het omgevingsrecht, begeeft zij zich hier wel degelijk op glad ijs.

Deze hervorming zal 10 dagen na publicatie in het staatsblad in werking treden. Het ontwerp van decreet werd ingediend bij het Vlaams Parlement op 19 maart 2021.

 

IV. Verruiming subsitutiebevoegdheid van de RvVb

De RvVb kan zich, krachtens artikel 37, §2 DBRC-decreet, in de plaats stellen van de vergunningverlenende overheid. Bij de invoering hiervan werd bepaald dat dit enkel mogelijk is in geval van een ‘zuiver gebonden bevoegdheid’ van de verwerende partij (i.e. de vergunningverlenende overheid). De RvVb mag zich als bestuursrechter dus enkel in de plaats stellen van de overheid wanneer die overheid over geen enkele discretionaire bevoegdheid beschikt.

Dat is, gezien de scheiding der machten, ook logisch. Het is niet aan een rechter om te beslissen in de plaats van het bevoegde bestuur. Enkel wanneer dat bestuur slechts één mogelijke beslissing kan men, kan de RvVb de beslissing zelf nemen.

De Vlaamse regering breidt deze substitutiebevoegdheid thans uit. Zodoende zal de RvVb zich ook in de plaats van het bestuur kunnen stellen in gevallen van zgn. a posteriori gebondenheid van het vergunningverlenend bestuur. Daarbij beschikte het bestuur initieel wel over enige discretionaire bevoegdheid, maar werd deze beleidsruimte na tussenkomst van de RvVb en de concrete omstandigheden van de zaak zodanig ingeperkt dat voor het bestuur nog slechts één mogelijke beslissing rest.

Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn indien de vernietiging volgt op een eerder vernietigingsarrest of wanneer de eerdere beslissing van het bestuur evident onredelijk was.

Deze hervorming zal 10 dagen na publicatie in het staatsblad in werking treden. Het ontwerp van decreet werd ingediend bij het Vlaams Parlement op 19 maart 2021.

Bert VAN CAUTER